Opdracht 9: verleden tijd - zwak

Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd.
1. De jurk van de bruid (slepen) over de grond.
2. In een mum van tijd (blussen) de brandweer het vuurtje in het stadion.
3. (stemmen) jij ook op Frank bij de verkiezing van klassenvertegenwoordiger?
4. De president (dubben) de hele nacht over de juistheid van zijn beslissing.
5. Na die bewonderende blik van Sander (blozen) Emma tot over haar oren.
6. ‘Zijn we er al bijna?’, (puffen) de jongens halverwege de toren.
7. Die mannen (proberen) met een vals briefje van € 50 te betalen.
8. In de manege (draven) Anky’s lievelingspaarden.