Opdracht 7: verleden tijd - sterk

Vul de persoonsvorm in in de verleden tijd.
1. Vannacht (worden) Jay wakker van het onweer.
2. Sarila (houden) vol dat ze onschuldig was.
3. Door de wind (vallen) alle fietsen om.
4. Ricco (vinden) dat we beter via het centrum naar het zwembad konden fietsen.
5. We (trekken) hard aan de buitendeur, want die klemt.
6. In de aula (zitten) Maaike, Yolanda en Eva te wachten op de bel.