Opdracht 13: verleden tijd - sterk

Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd.
1. Gisteren (rijden) de trein volgens schema; Quinta (komen) daardoor gelukkig op tijd voor het sollicitatiegesprek.
2. De journalist (houden) zich aan zijn afspraak: hij (brengen) een souvenir voor zijn tachtigjarige oma mee uit Zuid-Afrika.
3. In de documentaire (zien) wij iets unieks: een luipaard (verslinden) een leeuw.
4. Tijdens zijn debuut in het eerste elftal (mogen) Yassine een penalty nemen; zijn team (winnen) daardoor de wedstrijd.
5. De voetballers (eten) na de wedstrijd eerst samen een patatje in de kantine; daarna (vertrekken) ze pas naar de kleedkamer.
6. De legendarische voetballer (geven) commentaar op de wedstrijd van het Nederlands elftal; zijn woorden (klinken) logisch.