Opdracht 13: pv & voltooid deelwoord

Kijk eerst of het gaat om een persoonsvorm of een voltooid deelwoord.

1. Lisa (veranderen) nog snel iets aan de inleiding van haar werkstuk.
2. Het viaduct bij de A12 is (veranderen) zonder dat mijn TomTom dat weet.
3. Hij (gebruiken) een ouderwetse vulpen om mee te schrijven.
4. Deze oude lappen worden (gebruiken) bij het schoenpoetsen.
5. De toestand van de zieke is langzaam (verbeteren) door de antibioticakuur.
6. Cees (verbeteren) zijn houding tegenover zijn vader na hun heftige ruzie.
7. Lars (vergissen) zich steeds bij het opnoemen van zijn telefoonnummer.
8. Benjamin heeft zich weer eens in de vertrektijd van de trein (vergissen) .
9. De bom (ontploffen) zodra hij de grond raakt.
10. Vorige week is bij de brand in onze flat een gastank (ontploffen) .
11. Meestal (betalen) Anneloes haar kleren met haar pinpas.
12. Wie heeft het broodje gezond voor mij (betalen) ?
13. Julia (bedanken) ons voor het verjaardagscadeau.
14. Tess heeft Milan met een dikke zoen (bedanken) voor de mooie ring.