Opdracht 3: woorden op -t of -d

Tip: gebruik de verlengproef
1. Op het fietspa wordt nieuw asfal geleg.
2. De minister-presiden heeft beloof dat hij nog eens met de vakbon gaat praten.

anwb.jpg
3. De wegenwach heeft de uitlaa van de auto snel gerepareer.
4. De vriendinnen zaten lachen op de achterbank van de auto op elkaars schoo.
5. De hotelkamer is erg klein, we zitten hier wel een beetje opgeprop.

hooligans.jpg
6. Door de hooligans was er tijdens de voetbalwedstrij sprake van gewel op de tribune.
7. De sleepboo heeft de tanker regelrech naar de haven gebrach.