Opdracht 2: woorden op -t of -d

Tip: gebruik de verlengproef
schotland.jpg
1. Suze en haar vrien Leo zijn vandaag naar Schotland gereis.
2. Luc is heel erg in zijn voordeel verander, hij is veel aardiger geworden.
3. Onze buurjongen heeft altijd trompe gespeel, maar nu speelt hij viool.

haarkleur.jpg
4. De kapper heeft mijn haar geverf, helaas is het niet zo goed geluk.
5. Mijn zus is voor haar rij-examen geslaag.
6. Noah heeft per ongeluk een punaise ingeslik.
7. Mijn moeder heeft vandaag een heerlijke ovenschotel berei.